De belangrijkste taijiquan-stijlen die vandaag worden beoefend leggen zelf hun oorsprong in het Chen dorp in de Wen regio in de provincie Henan. Het is logisch dat wij in de eerste plaats daar op zoek gaan naar de origines van deze krijgskunst, in documenten uit het Chen dorp en bij diegenen die daar hun kunst leerden.
De vroegste verwijzingen naar het ontstaan
De geschreven werken over taijiquan waarover wij beschikken komen niet uit het Chen dorp en werden niet door bewoners ervan geschreven. Het oudste gekende werk over deze krijgskunst, één van de Klassieken, werd geschreven door Wang Tsung Yueh. Het eerste taijiquan handboek is van de hand van Li I Yu (1832-1892). Hij stelde er in feite drie samen die in Yung Nien gekend zijn als de drie oude handboeken. Li leerde taiji van zijn oom Wu Yu Xiang, die het grootste gedeelte van hetgeen hij kende leerde van Yang Lu Chan, de stichter van de meest populaire stijl, de Yangstijl.
Li studeerde ook een maand lang bij Chen Ching Ping, van wie hij Xiao Jia of het Kleine Kader leerde. In deze oude handboeken schreef hij de Klassieken neer, werk van zijn oom, van Wang Tsung Yueh en zijn eigen ideeën. In zijn Korte Inleiding Op Taijiquan schreef hij dat deze krijgskunst werd ontwikkeld door Chang San Feng, dat Wang Tsung Yueh er zeer bedreven in was en dat ze later werd doorgegeven aan de Chen clan. Later herschreef Li de eerste zin van deze inleiding en stelde dat de oorsprong onbekend was. Misschien stak er in de jaren na Chen Ching Ping wel een andere theorie de kop op. Het is in elk geval de oudste verwijzing naar de oorsprong van taijiquan waarover we beschikken.
De Chang San Feng theorie
Deze theorie wordt door de meeste stijlen voor waar aangenomen en werd voor het eerst naar voor geschoven door de beoefenaars van de Yang stijl. Volgens hen is taiji terug te voeren op Chen Chang Xin, een leerling van Jiang Fa, zelf een leerling van Wang Tsung Yueh. Wang zou een leerling geweest zijn van Chang Sung Chi, een gekende beoefenaar van de interne krijgskunst van de Wudang tempel. Deze tempel bestaat en hun interne krijgskunst eveneens en deze stijl heeft een aantal dingen gemeen met taijiquan, zoals het controleren van de tegenstander met kalmte. De uitvinder van deze interne krijgskunst was Chang San Feng, een Daoïst uit het Wudang gebergte. Deze krijgskunst heeft echter weinig gemeen met taijiquan, alhoewel er wel parallellen zijn.
De Wudang tempel bestaat nog steeds en er zijn nog Daoïstische wijzen die instaan voor het onderhoud van de tempel en zij onderwijzen er nog steeds hun krijgskunst. Een van de vormen die zij aanleren heet Wudang taijiquan. De posities van deze vorm lijken in bijna niets op de posities van de belangrijke hedendaagse stijlen, alhoewel de belangrijkste kenmerken en principes wel gelijk lopen. Het laatste hoofd van de Wudang tempel, Daoïst Xu Ben Shan (1860-1932) was er zeer bedreven in en gaf deze vorm door aan zijn leerlingen naast een aantal andere Wudang vormen. Xu bracht het grootste gedeelte van zijn leven door in de tempel, hij woonde er van toen hij een kleine jongen was. Het is zeer onwaarschijnlijk dat deze krijgskunst van buitenaf werd geïntroduceerd, aangezien zijn leven zeer goed gedocumenteerd is. Maar we kunnen niet besluiten dat Wudang taiji de bron is van alle taijiquan-stijlen omdat er geen vaste band schijnt te bestaan tussen beoefenaars van Wudang interne krijgskunsten en beoefenaars van taijiquan. Het is mogelijk dat op een bepaald ogenblik de Wudang stijl taijiquan heeft beïnvloed, maar het moet toch als een aparte krijgskunst worden beschouwd.
Sommigen trekken in twijfel of Chang San Feng wel zou bestaan hebben omdat er over hem veel legenden bestaan. Hij wordt wel vermeld in verschillende historische werken zoals De Geschiedenis van de Ming Dynastie en De Ningpo Kronieken, werken die niets te maken hebben met de krijgskunsten. Hij zou volgens deze werken de stichter zijn van een Wudang Interne Boksstijl. Dit stemt trouwens overeen met wat in de Wudang tempel zelf wordt verkondigd en er is daar veel materiaal over Chang San Feng te vinden. Volgens deze gegevens zou hij geleefd hebben op het einde van de Yuan Dynastie (1279-1368) en het begin van de Ming Dynastie (1368-1644). Er is altijd wat verwarring geweest rond data omdat Keizer Yung Ler Chang gebruikte als excuus om in 1403 Yang Wang Chu erop uit te sturen om het land af te schuimen op zoek naar zijn rivaal Keizer Jian Wen. Chang San Feng werd toen reeds beschouwd als een Daoïstische heilige en Keizer Yung Ler wist dat hij toen reeds overleden was en daarom gebruikte hij hem voor zijn list. Historici die getracht hebben dit gegeven in overeenstemming te brengen met vroegere geschriften hebben soms Chang San Feng beschreven als een personage uit het midden van de Ming Dynastie, mogelijk een verschillend persoon dan de Chang uit de Yuan Dynastie, of als iemand die een zeer hoge leeftijd had bereikt, ver boven de levensverwachting van een normaal mens.
De beoefenaars van Zhao Bao stijl verwijzen voor hun oorsprong eveneens naar Jiang Fa en Wang Tsung Yueh en uiteindelijk ook naar Chang San Feng. Gu Liu Xin, de bekende taijiquan historicus, stelt dat Chen Ching Ping de Zhao Bao stijl ontwikkelde. Hij baseert zich hiervoor op geschriften van Chen Xin. Chen Ching Ping was een leerling van Chen You Pen, die de nieuwe kader vorm binnen de Chen stijl creëerde. Deze vorm was ook gekend als het hoge kader (gao jia) en het kleine kader (xiao jia). Chen Ching Ping zou ook een student geweest zijn van de Zhao Bao meester Zhang Yan. Wu Yu Xiang die onderricht kreeg van Chen Ching Ping behield de typische hoge posities in de stijl die hij ontwikkelde.
De huidige routines van de Zhao Bao stijl bevatten redelijk lage posities en worden traag uitgevoerd, zonder fa-jing (krachtexplosies), behalve bij schoppen, net zoals bij de Yang stijl en de andere stijlen die ervan werden afgeleid.
Dat Chang San Feng taijiquan zou hebben uitgevonden kan niet worden bewezen. We kunnen wel stellen dat de technieken werden doorgegeven door Wang Tsung Yueh en Jiang Fa aan de bewoners van het Chen dorp en van het Zhao Bao dorp. Het is zeer onwaarschijnlijk dat Chang taijiquan zoals we het vandaag kennen zou ontwikkeld hebben, alhoewel hij mogelijk aan de basis ligt van een aantal principes die in deze krijgskunst worden gebruikt. De klassieke teksten die aan hem worden toegeschreven zijn eigenlijk van de hand van Wang Tsung Yueh. Dit blijkt duidelijk uit de handboeken van Li I Yu.
De Chen Pu theorie
Deze theorie werd naar voor geschoven door Chen Xin, die het eerste boek over Chen stijl taijiquan schreef. Hij schreef de uitvinding van taiji toe aan Chen Pu. Later herhaalde ook Chen Ji Pu deze theorie in zijn boek over deze krijgskunst. Chen Xin schrijft dat Chen Pu zijn nakomelingen een methode bijbracht om hun spijsvertering te verbeteren, en Chen Xin beweert dat deze methode taijiquan (tai chi chuan of taichi) was. Op het graf van Chen Pu is er niets dat verwijst naar krijgskunsten en dit is niet zonder betekenis aangezien de Chen familie reeds gedurende verschillende generaties bekend was voor haar bedrevenheid in de krijgskunsten. Deze theorie is duidelijk onwaar.
De Chen Wang Ting theorie
Deze theorie werd eerst naar voor gebracht door Tang Hao. Hij steunde daarbij op een voetnoot in de familiekroniek van de Chens (Chen Si Jia Pu) waarin staat dat Chen Wang Ting (1597-1664) aan de basis lag van de familiestijl voor slagzwaard-, speer- en vuisttechnieken. Hij ging er ook van uit dat de Chens nooit dingen leerden van buiten de clan. Volgens de kronieken van de Wen regio, was Chen Wang Ting officier in het leger van de provincie Shantung tussen 1618 en 1621 en was hij in 1641 verantwoordelijk voor het garnizoen van de Wen regio.
Deze theorie werd verder aangevuld door Gu Liu Xin, een goede vriend van Tang Hao. Hij citeert een gedicht dat aan Chen Wang Ting wordt toegeschreven waarin wordt verteld hoe hij 'de krijgskunst creëerde omdat hij zich verveelde'. Hij haalt ook een lied over de krijgskunst aan als bewijs voor zijn theorie. Recent linguïstisch onderzoek toont echter aan dat de cruciale zin waarop deze theorie steunt eigenlijk moet vertaald worden als 'geen vrije tijd om krijgskunst te creëren'.
Het is ook opmerkelijk dat deze referentie in een voetnoot wordt gemaakt. De Chen familie was beroemd voor haar krijgskunst en het zou een bijzonder grove weglating zijn om een belangrijke verwijzing naar de uitvinder van hun familiestijl weg te moffelen in een voetnoot. Daarbij komt nog dat de vroegste geschriften door leden van de Chen clan over hun krijgskunst, het ontstaan ervan absoluut niet bij Chen Wang Ting leggen. De laatste lijn van de Chen Familiekroniek zegt duidelijk dat de voetnoten en kanttekeningen werden toegevoegd door Chen Xin en dus van recentere datum waren. Maar Chen Xin zelf duidt in andere geschriften Chen Pu aan als uitvinder en niet Chen Wang Ting.
Het tweede bewijs, het instructielied over krijgskunst dat aan Chen Wang Ting wordt toegeschreven komt uit het Liang Yi Tang Ben handboek over de Chen krijgskunst en dit is ook het enige handboek dat melding maakt van een vorm met dertien posities. Dit werk is in feite een bijlage van een oud handboek, de Wen Xiu Tang Ben, en daarin is er geen sprake van zo een vorm. Het is dan ook waarschijnlijk dat de Liang Yi Tang Ben een handboek is van latere datum, met technieken die niet tot de oorspronkelijke Chen traditie behoorden. Het gedicht dat aan Chen Wang Ting wordt toegeschreven staat in de Liang Yi Tang Ben en er is geen andere bron die de authenticiteit ervan kan bevestigen.
Een andere schrijver van de Chen clan is Chen Zhi Ming. Hij vergezelde Tang Hao en Gu Liu Xin op hun reis naar Chen Jia Gou (het dorp van de Chen clan) om onderzoek te verrichten naar de oorsprong van taijiquan. Zijn werk is bijgevolg minstens even belangrijk als bron voor de geschiedenis van de vroege Chen stijl. In zijn boek vinden we uittreksels uit de oude handboeken en oude instructieverzen, waarvan er vele belangrijke informatie bevatten.
Chen Xin is ook de auteur van het Drie Drie Boks Handboek(San San Quan Pu) waarin taiji krijgskunst theorie gebruikt wordt om the Hsing I theorieën aan te vullen. Zo bevat het 3 van de 10 Hsing I thesissen. Tang Hao stelt dat Chen Wang Ting 29 van de 32 posities uit het boek van generaal Qi Ji Guang (1528-1587), Ji Xiao Xin Shu kende en gebruikte. We zullen deze bewering in detail onderzoeken in het volgende hoofdstuk.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de Chen familie haar kennis ten dele van buiten het dorp betrokken heeft. Hierdoor wordt het duidelijk dat de theorie rond Chen Wang Ting niet correct kan zijn.
De vier oude taijiquan scholen uit het Sung handboek : Sung taiji en verwante stijlen
Wu Tu Nan kreeg dit handboek van een vriend in de winter van 1908-1909. Wanneer later Sung Si Ming naar Beijing kwam om er taijiquan te onderwijzen, kon Wu het handboek dat hij gekregen had vergelijken met dat van Sung. De inhoud ervan kwam grotendeels overeen. In dit handboek is er sprake van vier oude taijiquan scholen, namelijk Hsu, Yu, Cheng en Yin. De posities in dit handboek hebben namen die lijken op die van de Yang stijl en de posities van de zwaardvorm zijn bijna identiek. Daarmee is het duidelijk dat de Sung stijl gegroeid is uit de Yang stijl. Dit betekent dat de historische gegevens in dit handboek onbetrouwbaar zijn en zeker niet als feiten kunnen naar voor geschoven worden.
Jiang Fa leerde het aan de Chen familie
Alle vroege bronnen maken melding van het bestaan van deze man en stellen dat hij bedreven was in taijiquan. De Zhao Bao stijl vernoemen hem als stichter en in het boek van Chen Xin, Chen Familie Taijiquan Woord en Beeld, vinden wij een instructielied van hem dat hij zou geleerd hebben van zijn leraar uit Shanxi (waarschijnlijk Wang Tsung Yueh). Dus zelfs in het boek van Chen Xin vinden wij een verwijzing naar Jiang als een belangrijk leraar van deze krijgskunst.
Het lied in het boek van Chen Xin is toe te schrijven aan Du Yu Wan, met wie Wu Tu Nan een ontmoeting had gedurende zijn bezoek aan het Chen dorp. Du schreef zelf een boek dat slechts een maal werd uitgegeven in 1935. Het originele manuscript bevindt zich in het Zhao Bao dorp, maar het is in privé handen. In dit boek staat dat Jiang Du de krijgskunst leerde en dat hijzelf een leerling was van Wang. Er is een hoofdstuk in het boek van Du met als titel Het ontstaan van taijiquan in Wudang, waarin hij de oorsprong van taijiquan in Wudang situeert.
De orale traditie van de Yang familie stelt ook dat Jiang de leraar was van Chen Chang Xin. In het boek van Wu Tu Nan Taijiquan Research uit 1984 geeft Wu een relaas van zijn ontmoeting met Chen Xin en van hun discussies over dit onderwerp. Chen Xin geeft hierin toe dat Chen Chang Xin zijn krijgskunst leerde van Jiang Fa nadat deze hem in een gevecht had verslagen, en dat hij hierdoor van de clan geen Pao Chui meer mocht onderwijzen.
Aanhangers van de Chen stijl beweren ook dat Jiang een leerling was van Chen Wang Ting en verwijzen hiervoor naar een schilderij van Cheng Wang Ting en een man die Jiang zou heten. Opdat het bewijs enige grond zou hebben moet het schilderij zeker worden gedateerd, maar misschien is zelfs dit niet nodig, want de naam op het schilderij is Jiang Pu en niet Jiang Fa, tenminste zo beweert Chen Xin in zijn boek. Deze laatste bewering heeft vaak voor gevolg gehad dat Jiang Fa beschouwd werd als iemand uit de Ming Dynastie (1368-1644) terwijl hij in werkelijkheid behoorde tot de Ching Dynastie (1644-1911), meer bepaald het Chien Loong tijdperk (1716-1795). De bewering steunt bijgevolg op niets. Chen Xin maakte er een punt van expliciet te stellen dat Chen Wang Tin en Jang Fa in een verschillende periode leefden omdat er in het Chen dorp zelfs personen waren die dachten dat Jiang Fa de leraar was van Chen Wang Ting.
In het licht van de documenten over de vroege Chen stijl, zou het kunnen dat Jiang Fa de oorspronkelijke stijl zachter gemaakt heeft en er de 13 posities heeft aan toegevoegd zodat deze stijl kon evolueren naar de taijiquan van vandaag. De 13 posities bestaan uit de 8 verschillende Jings en de vijf richtingen van beweging. Het is ook een interessant gegeven dat de vroege Chen geschriften andere namen geven aan deze 8 jings dan de namen die wij uit de klassieke teksten kennen. (Zie ook het volgende hoofdstuk)
De leraar van Jiang Fa : Wang Tsung Yueh
Het lied met instructies, helemaal op het einde van het boek van Chen Xin geeft aan dat de leraar van Jiang Fa uit Shanxi kwam en dit zou een verwijzing kunnen zijn naar Wang Tsung Yeh. De inhoud van het lied is bijna identiek aan een lied in de Taijiquan Verhandeling (Taijiquan Lun) die wordt toegeschreven aan Wu Yu Xiang (door Tang Hao, die tot dit besluit kwam omdat deze verhandeling een onderdeel was van een werk over Handen Slaan en die vooral het onderscheid wou maken met een ander werk, een van de Taijiquan Klassieken, toegeschreven aan Wang Tsung Yueh, met dezelfde naam). We kunnen bijgevolg met een vrij grote zekerheid stellen dat Wu Yu Xiang toegang had tot de geschriften van Wang, dat de Chen familie deze geschriften kende en dat hij aan de bron lag van wat Jiang onderwees. Het is bijgevolg zeer onwaarschijnlijk dat Wang een door Wu Yu Xiang verzonnen personage zou zijn. Daarenboven had Wu er geen enkele moeite mee zijn naam te plaatsen onder de stukken die hij zelf had geschreven en die deel uitmaken van de klassieke teksten.
Ook de Zhao Bao stijl plaatst hem in hun stamboom en hij is ook voor de Yang stijl een belangrijk persoon. Zijn bijdrage tot de Klassieken is waarschijnlijk het meest diepe en doordachte werk over de aard en functie van taijiquan.
Tang Hao en Gu Liu Xin schreven dat Wang de kunst leerde van de Chen familie, maar dit is zuivere speculatie want er is geen bewijs van. In geen enkel biografisch document over Wang wordt hiervan melding gemaakt.